They call me Trinity

Ik groeide nog op in een tijd waarin een videorecorder hip was.

Je moest je dan nog kilometers verplaatsen om naar de videotheek te gaan. Op vrijdagavond een feest. Films gaan huren voor het weekend. Waar de uitbaatster je al snel leerde kennen en zij je uitleg gaf over de nieuwste films, moest je de uitleg van Jo Röpcke op de BRT gemist hebben. De eerste film die ik zo zag, via een mastodont van een gehuurde videorecorder, was Rambo, First Blood. De beste uit zijn reeks en in zekere zin nog steeds actueel.

Daarna zag ik een heleboel James Bond films, Kungfu films en Westerns. Dat was er toen vooral te vinden. Over A-films werd nog niet gesproken. Als je de betere film zocht moest je al naar één of andere obscure mediatheek ergens in Brussel, vaak Frans of Duits gedubd.

Knok’n roll films met een vette knipoog.

Een reeks die je er ook vond waren de films van Bud Spencer en Terence Hill die ik gierend van het lachen samen met m’n ouders bekeek. Pure knokfilms in een zodanige choreografie dat het eerder slapstick werd. De Jacky Chans van het zuiden. En bovenvermelde titel is er zo één van. Waarom nu?

Bud Spencer

Online zag ik een artikel verschijnen dat Bud Spencer was overleden.
De struise man die iedereen omlegde met één vuistslag. Als eerbetoon en uit pure nostalgie haalde ik nog eens een videocassette uit de kast.

Bud Spencer ‘graffiti’ (2016 Filatorigát, Budapest), image from Wikipedia

Bud Spencer, wiens echte naam Carlo Pedersoli is, was vroeger een Italiaanse zwemkampioen voor hij begon te acteren. En wie zwemt of graag zwemt staat bij mij alvast een trapje hoger op de trede naar respect. En dan was er Terence Hill, echte naam Mario Girotti, een noodzakelijk kwaad, want er is geen dikke zonder dunne, net zoals er geen clown zonder acrobaat kan zijn. Voor de opnames van een eerdere spaghettiwestern God Forgives… I Don’t (1967) ontmoetten beide heren elkaar en de klik was er, waarna nog meer films met hen zou volgen.

De film

They Call Me Trinity (1970) is een van hun vroege samenwerkingen. Ondanks het wat magere verhaaltje en de ondertussen uitgeboorde clichés best een leuke film. Het begint al met de eerste scène waarin je Terence Hill, Trinity, ziet liggen op een brancard. Vooruit gesleept door zijn paard tot bij de dichts gelegen bar in het dorpje. Hij eet er iets in de bar en is een echte “dirty cowboy”: vuil in het gelaat, kleding met een dikke laag stof bedekt, gescheurd langs alle kanten, hij vreet zich er een ongeluk en zuipt als een dronkenlap de fles drank leeg. De spaghetticowboy in het kwadraat die… heel erg snel is met zijn revolver, een hippie-achtige Lucky Luke.

Heel de film is trouwens een parodie op de spaghettiwestern. Een genre dat toen nog erg populair was, je moest maar durven. De twee acteurs komen ermee weg. Bud Spencer speelt de lokale sheriff van het stadje. En wanneer Trinity komt binnenwaaien blijken ze broers te zijn. Bud Spencer, hier als Bambino – zo genoemd door zijn kleinere en smallere broertje – is hem liever kwijt dan rijk is.

“What are you doing now?”
“I’m all the time being buzy doing nothing”

Maar ook hij als sheriff in het dorpje is niet echt wie hij is. Bambino tracht er zo onopvallend mogelijk te blijven en als een voorbijganger hem iets vraagt antwoordt hij in zijn typische norsheid “shut up!”.

Trinity en Bambino hebben al snel een gemeenschappelijke vijand.
De burgemeester van het dorpje die niet alleen hen bedreigt, maar ook een groepje mormonen die zich in de vallei willen settelen, een vallei dat de burgemeester voorzien had voor zijn vee. De twee bundelen hun krachten, Bambino gedreven door de hoop dat zijn broer dan opkrast en hij zijn geheim plannetje kan uitvoeren en Trinity omdat twee lokale mormoonse dames hem wel heel uitdrukkelijk uitnodigen samen te gaan zwemmen en leuke dingen te doen die blijkbaar kunnen binnen de mormoonse gemeenschap.

Bud en Terence zetten heel getrouw hun personages neer, zo goed dat dit de rest van hun carrière zal blijven bepalen en een reeks gebouwd rond hun “types” decennia lang het witte scherm zullen teisteren, weliswaar op een voor jonge zielen leuke manier.

Hilariteit

De scène waarin een door de burgemeester gehuurde lokale Mexicaanse gangster het leven van de mormonen zuur wil maken en hen allemaal op een rijtje zet om hen een klap te verkopen omdat er geen alcohol is, is echt hilarisch. Want toevallig zijn Bambino en Trinity er uitgenodigd voor een maaltijd en worden ze net als de anderen in een rijtje gezet. Na enkele klappen uitgedeeld aan de vredelievende mormonen is het aan Bambino om een klap te krijgen. Hij is duidelijk meer gewoon is en geeft geen kik, waarna de Mexicaanse rover, een cliché van de schreeuwende lelijkerd met grote snor, het nog eens probeert.
Tot Bambino het beu is en de man zelf een slag verkoopt zoals je zou slaan met een sloophamer. De timing, de situatie en de ongepolijste humor doen hier hun werk.

Zalig en tegelijk nostalgisch. Het plot, zo dun als die van de drie biggetjes met een geutje Robin Hood, wordt wel degelijk gedragen door de personages, de grappen en de sfeer van de spaghettiwestern.

Bonen in tomatensaus

Ideaal voor als je even wil chillen met een biertje en een blik bonen in tomatensaus. De humor is plat maar goed opgebouwd en het acteerwerk neigt naar slapstick, alleen al de manier waarop Terence zijn paard opspringt is even grappig als geniaal. De kadrages zijn als in een klassieke western; verzorgd en bekwaam zonder meer. Je blijft vooral in het begin geboeid volgen. Naar het einde toe zakt het wat in elkaar waarna het eindigt in een massavuistgevecht –ze lossen het als mannen op- ondersteund door een nogal irritante gitaarrif.

Maar ach, bovenal blijft het ondanks de jaren best grappig, cult zou ik bijna durven zeggen, werden alle geschillen maar zo opgelost. Er zou trouwens een aparte vechtstijl moeten vernoemd worden naar hun manier van vechten en het vuistwerk van Bud Spencer.

Ik wens u vrede beste man, dank voor de lach.

Advertentie
%d bloggers liken dit:
search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close